In de zomermaanden is de makreel ook vanaf de kant te vangen. Als het een aantal dagen erg warm weer is geweest, zie je de scholen weleens binnen werpbereik langs de visstekken trekken. Op zo'n moment is het heel goed mogelijk om enkele, en zelfs een flink aantal, van deze vissen te vangen. We moeten alleen zorgen dat we het juiste materiaal bij de hand hebben.
De manier waarop de makreel het meest wordt belaagd, is de verenpaternoster. Een onderlijn met drie tot vijf haken, versierd met witte of gekleurde veren, wordt vanaf een boot te water gelaten. Onderaan de onderlijn hangt een stuk lood. Door op en neergaande bewegingen te maken wordt met de verenpater-noster een school visjes nagebootst. Duizenden makrelen trappen er ieder jaar weer in.


 

Ook de geep is een typische zomervis. Pas als het water een wat aangenamere zomerse temperatuur bereikt, kunnen we deze lange slanke rover verwachten. Ook is de geep een echte 'dagvis'. Wanneer de schemering invalt worden de kansen om deze vis te verschalken vrijwel nihil. De beste tijd loopt meestal van eind juni tot half september. Dit kan van jaar tot jaar verschillend zijn, en verschilt ook per plaats


 

Bot

BOT

De bek en de ogen van deze platvis staan scheef op de kop. De rug- en anaalvin zijn zeer lang. Op de zijlijn en op de basis van de rug- en anaalvin komen kleine beenknobbeltjes voor, die ruw aanvoelen als men hierover van staart naar kop strijkt.


 

De paling is ook een vis die we niet snel in de winter zullen tegenkomen. Vanaf het voorjaar maken we vanaf de kant echter goede kans een paar aaltjes te vangen. Wanneer het wat warmer wordt, wordt het tijd af en toe (of juist erg vaak) specifiek op paling te gaan vissen. Op veel zomeravonden is het goed mogelijk een aardig 'rookzooitje' bij elkaar te vangen.
Om een goede kans op paling te hebben, zullen vooral de avonduren het tijdstip moeten zijn waarop we ons aas te water laten. Wanneer de lucht de hele dag donker bewolkt is, en er een stevige wind staat, zal er overdag ook wel een palinkje te vangen zijn. Toch is dit niet te vergelijken met de vangsten die we in de avond en de nacht kunnen maken.


 

Tong is een echte zomervis. Vanaf de maand juni valt deze platvis vanaf de kant te vangen. Vanaf eind september wordt de kans steeds kleiner dat je er nog een te pakken krijgt.
De tong is ook een echte nachtvis. De plek waar je overdag hebt staan vissen, zonder ook maar één teken van een tong te bespeuren, kan 's avonds plotseling veranderen in een ware tongstek.
Wanneer je 's avonds op tong vist, moet je eens proberen niet te ver uit de kant te vissen. Ik weet dat het moeilijk is om jezelf te bedwingen, maar maak voor de verandering eens een 'kort' worpje. Ik heb zelf meegemaakt dat er op 40 meter uit de kant veel meer te vangen viel, dan op 80 meter. Als je met twee hengels vist is dat gemakkelijk te controleren: vis met één hengel op zo'n 30 tot 40 meter uit de kant en met de andere op 80 of meer meter. Op een gegeven moment weet je vanzelf op welke afstand het meeste gevangen wordt.


 

Diklipharder

Harders, waarvan de diklip het meest algemeen is, komen vooral in de kustwateren voor. De minder algemene dunlip wordt ook wel sporadisch in het zoete water aangetroffen.
Voedsel: Hoofdzakelijk algen.


 

De Zeeforel is een forelsoort die naar zee trekt, maar na een groeiperiode van 1-5 jaar de paaigronden in de rivieren opzoekt. Hij is zilverkleurig. Hij voedt zich met allerlei ongewervelden en kleine visjes.


 

vangsten worden meestal in het voorjaar gemeld. Aan het eind van oktober tot soms begin november is het helaas weer afgelopen met de zeebaarsvangsten. In de zomermaanden is de zeebaars een van de weinige vissen die overdag vanaf de kant is te vangen. Je zult dan wel een stek moeten zoeken die een eindje van de overige zomergasten vandaan ligt, want werpen met een ons ankerlood tussen een paar honderd vakantiegangers is vragen om moeilijkheden.


 

De wijting is een vis waar veel zeevissers een beetje op neerkijken. Dit is naar mijn mening niet helemaal terecht. Aan de ene kant is de wijting een prima sportvis, mits met het juiste materiaal wordt gevist. Aan de andere kant is deze vis zeer goed eetbaar. Wie het fileren een klein beetje in zijn vingers heeft, weet dat een stukje gebakken wijtingfilet zeer goed smaakt. Daarom zullen we in dit stukje het vissen op wijting bespreken.
In de laatste weken van oktober maken de kantvissers al redelijke kans wijting te vangen. Maar in november begint het wijtingseizoen pas echt. Wanneer u goed en vooral ver kunt werpen maakt u overdag ook wel een kans een paar wijtingen te pakken. Maar de beste kans om wat te vangen, hebben we toch na het invallen van de duisternis. De wijting komt dan namelijk veel dichter bij de kant. Dit geldt trouwens ook voor veel andere vissen, zoals de gul.


 

De schar is bij ons in de winter vanaf de kant te vangen. Langs de meeste stranden zijn ze wel aanwezig. Hoewel de aantallen in geen enkele verhouding meer staan tot die van enige tientallen jaren geleden, valt er best nog wel aan een aardig maaltje schar te komen. Denk dan niet aan aantallen van 30 of 40 stuks, maar eerder aan 8 of 10 stuks per avond. Hoewel, 'avond'...... de schar is juist meestal prima overdag te vangen. In tegenstelling tot de gul, waarvoor de nacht het aangewezen tijdstip is, kan men voor de schar het beste al beginnen te vissen als het nog licht is. Als de schemering invalt kan er dan nog altijd worden overgegaan op gul.
Omdat de schar niet groot wordt, hebben we dus kleine haken nodig. Maatje 6 of 4 is prima. De beste onderlijn is die met twee (metalen) afhouders. Zie hiervoor het hoofdstuk 'onderlijnen'.


 

Van de platvissen is voor onze visserij de Schol zeker één van de belangrijkste vissoorten. Hij wordt hoofdzakelijk in de Noordzee bevist en komt voor onze kusten op een diepte van 8-50 meter voor. Kenmerkend zijn de oranje vlekken aan de rechterzijde, de kant waaraan ook de ogen zich bevinden. In de Noordzee paait de Schol in de winter, o.a. voor onze kust. Het moment van paaien is afhankelijk van de watertemperatuur. Het wijfje brengt soms meer dan een halfmiljoen eieren voort en deze drijven naar de kustwateren,


 

De gul is een echte wintervis. Vanaf ongeveer midden november valt deze vis vanaf de kant bij ons te vangen. Omstreeks januari zijn ze vaak ineens weer vertrokken, om dan eind februari of begin maart weer te verschijnen. De laatste gulberichten komen dan meestal zo eind april tot begin mei.
Overdag valt er best wel een gulletje te vangen. Maar meestal is dat niet te vergelijken met de vangsten die in de nacht worden gemaakt. De gul komt 's nachts ook meestal dichter bij de kant, zodat minder ver hoeft te worden geworpen.


De schelvis is net als de kabeljauw te herkennen aan zijn 3 rugvinnen. Verder heeft de vis een zwarte vlek onder de eerste rugvin. Deze vlek wordt ook wel Petrusduim genoemd. De vis is bijzonder smaakvol.


 

We kennen de witte koolvis (of pollack) en de zwarte koolvis. Het verschil tussen deze twee is niet moeilijk: de zwarte koolvis heeft namelijk een baarddraad en de witte koolvis een witte zijlijn. Koolvis


 

De haring leeft in grote scholen die jaarlijks onderweg zijn van het voedselgebied naar het paaigebied. Als het licht is trekken de scholen haring zich terug naar diepere wateren. Zodra het donker wordt komt de haring omhoog om zich te voeden met plankton. De haring is een klein, slank zilverachtig visje. De lekkere smaak van de haring is te danken aan het hoge vetgehalte van het spierweefsel


 

Zandspiering is een kleine, kort levende soort vis, die in grote scholen op de Noordzee voorkomt. Zij leven van plankton en vormen op hun beurt het natuurlijke voedsel voor grotere roofvissen (bijvoorbeeld de doornhaai, kabeljauw en schelvis), zeevogels en de kleinere zeezoogdieren, zoals de bruinvis en de witsnuitdolfijn. Bij gevaar graven zandspieringen zich snel in. Ze kunnen dat zelfs op het strand, in nat zand.


 

De zeekat komt algemeen voor in de Noordzee, tot op een diepte van ongeveer 150 meter. In het voorjaar trekken ze vanuit het Kanaal naar het kustwater om zich daar voort te planten. Na het afzetten van de eieren sterven de volwassen dieren.Zeekatten worden ongeveer 30 cm groot (de tentakels niet meegerekend) en zijn meestal dwarsgestreept (zoals een cyperse kat).


 

De grote pijlinktvis is de grootste soort inktvis die voorkomt in de Noordzee. Hij kan tot 120 cm lang worden. Het is een soort van de volle zee, die zelden in het kustwater komt. In het koude Noorden van de Noordzee komt hij meer voor dan in het warme Zuiden. Hij paait in de winter, in de Atlantische Oceaan. Grote pijlinktvissen spoelden tot in de jaren' 50 van de vorige eeuw geregeld aan op de Nederlandse stranden, maar sindsdien is de soort steeds zeldzamer geworden.


 

De doornhaai is de meest algemeen voorkomende soort haai in de Noordzee. Hij leeft hoofdzakelijk in het westelijke en centrale deel van de Noordzee en is vrij zeldzaam langs de Nederlandse kust. De kenmerkende stekels aan de voorkant van beide rugvinnen zijn verdedigingswapens, die lastig kunnen zijn voor een visser die een doornhaai in de netten krijgt. Verder zijn doornhaaien ongevaarlijk. Deze kleine (tot 120 cm) haai jaagt vooral op vrijzwemmende vis (voornamelijk zandspiering) maar lust ook wel een krab of een inktvis.


 

Grondels zijn bodembewonende, kleine en kort levende visjes met een kenmerkende dikke kop, twee rugvinnen en vergroeide buikvinnen. Ze leven in de nazomer en de herfst in ondiep water, maar trekken in de winter naar dieper water om daar in het voorjaar te paaien. Grondeltjes leven van kleine kreeftachtigen en vislarven en zijn zelf een prooi voor vele kustvogels en grotere vissen.


 

De bruinvis is de kleinste walvisachtige van de Noordzee. In de Noordzee leven tussen de 267.000 en 465.000 bruinvissen, maar de soort is zeldzaam in de Nederlandse wateren. Een volwassen mannelijke bruinvis wordt ruim 1,5 meter lang en weegt zo'n 45 kilo. Vrouwtjes worden vaak groter: tot 1,8 meter, en wegen dan ongeveer 60 kilo.


 

Witsnuitdolfijnen kunnen drie meter lang worden. Sinds ongeveer 1955 komt de witsnuitdolfijn in de Noordzee weer regelmatig voor. In de zomer van 1994 werd het aantal witsnuitdolfijnen in de Noordzee geschat op ruim 12.000. Witsnuitdolfijnen leven van aan de oppervlakte levende vis en dieren die in ondiep water voorkomen. Ze blijven meestal ver van de kust. De witsnuitdolfijn is nu de meest algemene dolfijnensoort in de